Veelgestelde vragen regiobijeenkomsten APV

Datum

Op 7 maart sloten we in Groningen een reeks van zes regiobijeenkomsten af. Leden van het programmateam en de projectgroepen gaven daar informatie over de laatste stand van zaken rond het Programma APV. We ontmoetten, verspreid over het hele land, ongeveer 380 mensen die betrokken zijn bij de opleiding, zoals hoofdopleiders, P-opleiders, praktijkopleiders, werkbegeleiders, docenten en managers. Ze gaven hun mening en stelden vragen over de plannen voor de directe aansluiting tussen Master en GZ, voor het opleiden in samenwerkingsverbanden en de ontwikkelingen rondom opleidersprofessionalisering.

Bekijk deze presentatie, die na iedere bijeenkomst is bijgewerkt op de informatiebehoefte van de deelnemers.

Hieronder vind je de meest gestelde vragen op de informatiebijeenkomsten én de antwoorden.

Als je op een vraag klikt verschijnt daaronder het antwoord.

Algemene vragen over Programma APV

1. Wat was de aanleiding voor Programma APV?

Kort gezegd: veranderingen in de zorg nopen tot veranderingen in de opleiding. Om goede patiëntenzorg te kunnen blijven bieden zijn aanpassingen nodig in het psychologische opleidingstraject van master tot en met specialist. Zo wordt de zorg steeds meer aangeboden in samenwerkingsverbanden tussen zorg- en hulpverlenende organisaties over verschillende sectoren heen en tussen verschillende disciplines. Daarnaast is er sprake van een toenemende vraag aan (complexe) psychologische hulpverlening bij een tekort aan goed opgeleide psychologen, die daarvoor vanuit een herstel ondersteunend gedachtengoed ook met andere professionals gaan samenwerken.

In bestuurlijke akkoorden – zoals het Bestuurlijk Akkoord GGZ 2018-2022 en het Integraal Zorgakkoord –  is afgesproken dat het veld de komende jaren toewerkt naar een aanbod van (GZ)psychologen dat aansluit bij de zorgvraag en zich voortdurend kan aanpassen naar nieuwe vormen van zorgverlening en nieuwe inzichten uit wetenschappelijk onderzoek. De opleiding van GZ-psychologen speelt uiteraard een belangrijke rol in het nakomen van deze afspraken. In deze presentatie  zijn de bestuurlijke afspraken geëxpliciteerd, waar APV concreet op aansluit.

2. Op welke doelen richt Programma APV zich?

Programma APV richt zich op het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen van de bachelor tot en met de specialisatie waardoor kwalitatief goed geschoolde GZ-psychologen tijdig beschikbaar komen voor de beroepspraktijk met zijn toenemende complexiteit. En waardoor professionals zich passend bij hun levensfase kunnen en willen scholen tot specialist en er daarmee aan de behoefte van de beroepspraktijk aan professionals met een specialistentitel kan worden voldaan.

Daarvoor zet het Programma APV in op: 1) een directe aansluiting tussen Master en Gz-opleiding, 2) opleiden in samenwerkingsverbanden en 3) professionalisering van de psychologische vervolgopleidingen (meer hierover in de vragen & antwoorden hieronder). Op al deze gebieden worden belangrijke afwegingen gemaakt, naar aanleiding van voortdurende afstemming met alle betrokken partijen. Vragen die worden gesteld en zorgen die worden geuit nemen we uiteraard mee in die afwegingen.

Alle betrokkenen bij APV, in totaal zo’n honderd mensen, realiseren zich dat de adviezen die we gaan opleveren voor een groot aantal mensen op termijn kan zorgen voor veranderingen in hun werk- en opleidingssituatie. Daarom betrachten we de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij de opstelling van de adviezen, is er in de zomer een grootschalige consultatieronde en brengen we ook mensen die niet direct bij de ontwikkelingen betrokken zijn op de hoogte van de plannen. Onder meer via de informatiebijeenkomsten, een webinar op 23 april a.s. en de website www.progapv.nl. Op de website is te vinden wie er namens diverse organisaties in APV participeren en de visies van de achterbannen inbrengen en meewegen.

3. Wie stellen de adviezen op en welke partijen zijn betrokken bij APV? 

Op de website van APV, bij ‘Over APV’, staat wie van welke organisatie participeert in de stuurgroep en projectgroepen van APV. 

4. Wanneer en op welke termijn gaan de APV-plannen geïmplementeerd worden? 

APV implementeert niet zelf, maar geeft adviezen ten aanzien van de implementatie. De implementatie ervan is aan het veld. Er zal natuurlijk een overgangsregeling worden voorgesteld.
Het tijdpad is op de website te vinden. In de periode tot de consultatiefase worden de adviezen verder uitgewerkt door de stuur- en projectgroepen. In de week van 25 juli 2024 gaat de consultatiefase van start, die loopt tot 23 september 2024. De stuurgroep neemt de opmerkingen mee in de opstelling van het eindadvies aan de Opleidingsraad. Waarna de eindadviezen worden aangeboden aan VWS.

Professionalisering Psychologische Vervolgopleidingen (PPV)

1. Wat is de rol van de KBA’s en hoe worden die getoetst? 

Doel van de Kenmerkende Beroepsactiviteiten is om te borgen dat een opleideling wordt opgeleid in de kernactiviteiten van het beroep over verschillende sectoren van zorg en problematieken heen. Om hiermee vervolgens te bepalen of iemand voldoende ontwikkeling in competenties toont. Daarmee bieden KBA’s handvatten voor het geven van feedback aan de opleideling.

Een opleideling moet de mogelijkheid hebben om in de praktijk aan alle KBA’s te kunnen werken, zodat die het vertrouwen van de werkbegeleider/praktijkbegeleiders krijgt om zelfstandig te werken. KBA’s zijn niet bedoeld als toets waarvoor je kunt slagen of zakken.

2. Hoe zou een kenniscentrum eruit kunnen zien? 

We gaan uit van een kenniscentrum in de vorm van een virtueel platform. Doel is om landelijk kennis te delen rondom zaken als landelijke didactische ontwikkelingen, opleidingsplannen en regelgeving, zodat het wiel niet overal opnieuw hoeft worden uitgevonden. Het kenniscentrum is een middel om de kwaliteit en wetenschappelijke borging van het onderwijs te bewaken en landelijk af te stemmen.

Het gaat om een kenniscentrum voor en door het veld, onder auspiciën van (bijvoorbeeld) een onafhankelijke commissie die zicht houdt op actuele ontwikkelingen.

Er worden voorstellen geformuleerd voor het gezag dat een dergelijk centrum krijgt, aan welke eisen het moet voldoen en hoe de financiering tot stand zou kunnen komen.

3. Opleidersprofessionalisering, dat doen we toch al? 

Op veel plaatsen wordt al aandacht besteed aan de professionalisering van eenieder die een rol heeft in opleiden, maar niet overal. Daarnaast: een verplichting aan opleidersprofessionalisering biedt met name werkbegeleiders steun om daadwerkelijk scholing en intervisie te kunnen volgen.

4. Is er ook een competentieprofiel voor hoofdopleiders ontwikkeld? 

Nee, niet zoals dat wordt vormgegeven voor de andere opleidingsfunctionarissen.  Hoofdopleiders moeten, naast de regelgeving uit de Algemene Maatregel van Bestuur van het BIG-beroep, namelijk voldoen aan het functie- en competentieprofiel van de universiteit en daar ook een BKO (Basiskwalificatie Onderwijs) behalen. Daarnaast staat in het advies ook voor hoofdopleiders de verplichting voor het volgen van scholing rond het praktijkleren.

5. Wordt er bij de ontwikkelingen binnen PPV, bijvoorbeeld scholing van supervisoren en werkbegeleiders, ook rekening gehouden met wat er al wordt gedaan en met de kosten? 

Ja, hier houden we  rekening mee. Daarbij onderzoeken we ook de mogelijkheden van e-learnings. Daarnaast: scholing kost wat tijd, maar het is ook bekend dat daarna het geven van werkbegeleiding en supervisie effectiever wordt ingevuld. Het advies gaat ook zijn om deze scholing mee te kunnen laten tellen in het kader van de herregistratie in het BIG-beroep van de supervisoren, praktijkopleiders, werkbegeleiders, enzovoort.

Aansluiting Master-Gz

1. Het onderwerp ‘rijping’ kwam vaker terug in vragen als: Is het voor mensen die net van de universiteit komen wel mogelijk om met complexe psychische problematiek te werken? Opleidelingen hebben dan toch minder ervaring voordat ze de Gz-opleiding ingaan? 

Het opleidingsplan is opgesteld vanuit de bestuurlijke afspraak dat er een directe aansluiting komt tussen master- en gz-opleiding. In die situatie zijn de PioG’s inderdaad jonger en – vergeleken met de huidige situatie, waarin masterpsychologen die de gz-opleiding willen volgen maar liefst zeven jaar moeten wachten op een opleidingsplaats – hebben ze minder ervaring als ze starten met de gz-opleiding. Aan het einde van de gz-opleiding zijn ze wel sneller op een kwalitatief hoger niveau beschikbaar voor de beroepspraktijk. Ook voor hen geldt namelijk dat ze gewoon de eindtermen moeten halen. De eisen voor het kunnen verkrijgen van het getuigschrift aan het einde van de gz-opleiding veranderen door de directe aansluiting dus niet.

De situatie dat een masterpsycholoog een aantal jaren in de praktijk werkt voordat hij aan de gz-opleiding kan beginnen is onwenselijk, zo is vastgesteld in bestuurlijke akkoorden. De afgestudeerde masterpsychologen die de Gz-opleiding gaan volgen zullen over het algemeen inderdaad jonger zijn, maar ze krijgen van het begin af aan in ieder geval altijd voldoende goede begeleiding. Een goede ontwikkeling vraagt om verzorging. Deze verzorging wordt in dit geval het best geboden door een goede aansluitende beroepsopleiding.  Deze begeleiding is als voorwaarde opgenomen in het advies.

Dat mensen op jonge leeftijd keuzes moeten maken, is helaas niet anders maar ook weer niet veel anders dan bij andere studies het geval is.

Tijdens de regiobijeenkomsten werd aangegeven dat op een aantal plekken in het land, onder meer in Nijmegen, al een aantal jaren wordt gewerkt met een directe aansluiting tussen master en gz-opleiding. Uit die ervaringen zou zijn gebleken dat er bij een directe aansluiting gedurende de eerste drie maanden extra werkbegeleiding nodig is. Daarna is er echter weinig tot geen verschil met degenen die al enkele jaren werkervaring hebben opgedaan.

Een doorlopende leerlijn biedt daarbij veel meer mogelijkheid om de stage in de masterfase en de daarna volgende fase van werkervaring opdoen in de gz-opleiding op elkaar te kunnen laten aansluiten.

2. Wie selecteert voor de selectieve master en wat gebeurt er als studenten niet worden toegelaten tot de selectieve master? 

De universiteit en de praktijkopleidingsinstelling selecteren samen. Studenten die niet worden toegelaten tot de selectieve master, zullen moeten uitwijken naar een andere master. Ze krijgen daarna nog één kans om toegelaten te worden.

Voor mensen die een researchmaster volgen, of andere zijinstromers, geldt dat zij gewoon in de gz-opleiding kunnen instromen, op voorwaarde dat ze aan de gestelde vooropleidingsvereisten voldoen. Het is de bedoeling dat een nog nader te bepalen percentage aan opleidingsplaatsen beschikbaar zal worden gesteld voor deze groep.

3. Hoe biedt een directe aansluiting een oplossing voor het stuwmeer van masterpsychologen in de zorg? 

Het stuwmeer gaat over de masters die graag een opleidingsplaats willen hebben en intussen werkzaam zijn als master. Formeel behoren uitspraken over de capaciteit en masterpsychologen die ingezet worden in de zorg niet tot de opdracht van APV. Echter zal een aantal aandachtspunten meegenomen worden voor de implementatie van APV en een overgangsfase worden voorgesteld.

4. Is het idee van zes tot negen maanden praktijkstage niet heel veel? 

Deze periode wordt in het advies opgenomen om een kader mee te geven. Daarbij gaat dit om parttime praktijkstages waarbij de student ook nog cursussen volgt op de universiteit. De eis is nu al dat een stage fulltime 5 maanden duurt. In de praktijk zal blijken hoe zich dit op verschillende plaatsen ontwikkelt, waarbij ruimte is voor couleur locale.

In Nijmegen werd tijdens de regiobijeenkomst aangegeven dat daar een stage van vijf maanden geldt. Dit is krap maar haalbaar, omdat de studenten voor die tijd al gespreksvaardigheden hebben gehad en een hele diagnostische cyclus hebben doorlopen.

Aansluiting Master-Gz

1. Wat is het doel van opleiden in samenwerkingsverbanden? 

Primair doel van opleiden in samenwerkingsverbanden is dat universiteit en praktijkopleidingsinstellingen samen verantwoordelijk zijn voor de gehele doorlopende leerlijn. Daarnaast wordt gekeken naar hoe belemmeringen kunnen worden weggenomen, zodat opleidelingen tussen zorgcontexten en/of -domeinen kunnen bewegen (breed opgeleid worden) en goede arbeids- en opleidingsomstandigheden overal in Nederland geborgd zijn.

2. Aan samenwerkingsverbanden nemen verschillende praktijkopleidingsinstellingen deel. Hoe is het werkgeverschap van opleidelingen dan geregeld?

Daar zijn binnen de huidige samenwerkingsverbanden al regelingen voor getroffen. Daaruit kan geput worden. Maar dit is vaak wel veel werk voor een van de partijen, waarbij er niet altijd gelijkheid van arbeidsvoorwaarden voor deelnemende opleidelingen geldt. Het centraler beleggen van het werkgeverschap is dan een optie, naast bijvoorbeeld het maken van bindende landelijke afspraken hierover. De manier waarop het werkgeverschap wordt ingevuld is in eerste instantie een keuze die de brancheorganisaties samen maken.

3. Welke eisen gelden voor deelname aan een samenwerkingsverband en wie bepaalt dit?

Doel is dat er wordt gefaciliteerd in het aangaan van samenwerkingsverbanden. De projectgroep heeft conceptcriteria geformuleerd en input gegeven voor hoe een samenwerkingsverband eruit zou kunnen zien (bijvoorbeeld qua grootte). Hoe dit in de praktijk ingevuld zou moeten worden, wordt nu verder uitgezocht, onder meer met behulp van onderzoek naar de bestaande samenwerkingsverbanden.

Uitgangspunt van APV is wel dat alle praktijkopleidingsinstellingen in een opleidingssamenwerkingsverband samenwerken. We zullen VWS hiervoor de nodige randvoorwaarden en adviezen aanreiken.

4. Er wordt aangegeven dat er in twee verschillende zorgcontexten wordt opgeleid; de ggz is in percentage de grootste sector. Hoe wordt er gezorgd voor die twee sectoren? Ongeveer 30% zit immers niet in de ggz?

Dit nemen we mee als aandachtspunt. Daarbij de kanttekening dat niet iedereen de domeinen op dezelfde manier duidt (in de toewijzing wordt bijvoorbeeld gesproken over sectoren; APV spreekt over verschillende zorgcontexten, dat is een ruimer begrip). Dit betekent dat sectoren en zorgcontexten niet één op één hetzelfde zijn. Als er gekeken wordt naar zorgcontexten in plaats van naar sectoren, dan zal het uitkomen op ongeveer 50% ggz en 50% anders, maar dit blijft een kritisch punt.  

5. Is de positie van de ‘RINO’s’ voldoende geborgd?

RINO’s zijn, als uitvoerders van de opleiding, zeker in beeld, maar ze worden inderdaad niet concreet bij naam genoemd. Als we dat zouden doen, dan moeten ook alle andere uitvoerende instituten genoemd worden en dat is aan verandering onderhevig.  De verhouding van de opdrachtnemer tot de opdrachtgever is explicieter gemaakt, maar er staat een samenwerkingsverband niets in de weg om met een instituut een duurzame relatie aan te gaan.

Meer over APV

Tijdens de regiobijeenkomsten gingen veel vragen over de aanleiding en het doel van het APV-programma. Daarnaast kwamen onderwerpen ter sprake die in Fase 1 van het programma al aan de orde kwamen en toen zijn vastgesteld, onder meer over de directe aansluiting en over de financiën. Wat betreft de financiën: daar kijken we uiteraard naar, maar deze formuleren we als randvoorwaarden en niet als beslispunt. Informatie over de directe aansluiting, en over de aanleiding en het doel van Programma APV is te vinden in de onderstaande artikelen op onze website:

> Hoofdnotitie Fase 1

> Vastgestelde feiten Fase 1

> Samenvatting Hoofdvoorstel Fase 2

> Presentatie regiobijeenkomsten februari/maart 2024

Vragen?

Neem dan contact op met het APV-programmateam via programmasecretariaat@progapv.nl.

Meer
Artikelen